De koto is de dracht die door velen gezien wordt als de nationale feestkleding van de Afro-Surinaamse vrouwen. Het belangrijkste onderdeel van de koto is een lange rok. De overtollige lengte van de rok wordt in een grote plooi, de kotobere, weggewerkt. Bij feestelijke gelegenheden wordt die opgevuld met een rol die de koto wijd uit laat staan en de heupen meer accentueert. Verder bestaat de dracht uit een ruimvallend, wit katoenen hemd, de empi. Dat is vaak versierd met borduurwerk of kant en eroverheen wordt een jak gedragen, jaki. Het jaki is altijd gevoerd en aan de achterkant hangen twee witte banden die harmonicavormig gevouwen kunnen zijn. Over één schouder wordt een omslagdoek (toepoeskinpangi) gedragen.
Op het hoofd wordt de angisa gedragen. Dit is een doek van ongeveer een vierkante meter die gesteven wordt. De doek wordt eerst plankhard gesteven en daarna diagonaal gevouwen zodat er een driehoek ontstaat. Vervolgens wordt de diagonale vouw nog een keer drie centimeter omgevouwen. Deze laatste vouw geeft de angisa extra stevigheid. De doek kan vervolgens op diverse verschillende manieren worden gebonden en de stof wordt vastgezet met knopspelden. Een goed gebonden angisa wordt op- en afgezet als een hoed.
De bindwijze van de angisa, de wijze waarop de linten op de rug van het jaki gevouwen zijn en de manier waarop de pangi (een lap stof) over de schouder wordt gedragen, zeggen iets over de gemoedstoestand van de draagster of hebben een symbolische betekenis. De angisa wordt door veel vrouwen ook zonder de traditionele koto gedragen. Er is ook een speciale versie van de koto voor de rouw. De omslagdoek wordt daarbij over beide schouders gedragen en de angisa, waarbij in de rouw geen spelden worden gebruikt, wordt diep over de ogen gedragen. De kleur van de rouwkoto is wit.