De midwinterhoorn is een lange, lichtgebogen, houten hoorn met een lengte tussen de 120 en 150 centimeter. De hoorns worden ofwel aan elkaar gelijmd (droge hoorn) of in water gehangen, waardoor de twee houten helften opzwellen en naadloos op elkaar passen en de naden hermetisch worden afgesloten (natte hoorn). Aan de hoorn is een uitneembaar mondstuk bevestigd, de hap, dat gemaakt wordt van vlierhout.
Het is een echte wintertraditie, want de hoorn wordt vanaf de eerste zondag van Advent geblazen om de komst van het kerstkind aan te kondigen. Met Driekoningen, op 6 januari, wordt er afgeblazen en worden de hoorns weer opgeborgen. Voor de melodie bestaat een soort standaard, die in Twente n’oal’n roop, in de Achterhoek d’olde roop en op de Veluwe de olde rôep genoemd wordt. Daarnaast kennen diverse buurtschappen en regio’s eigen melodieën. Meestal zijn het monotone melodieën die soms boven een waterput geblazen worden om het geluid te versterken.
Er kunnen zes natuurtonen geblazen worden met een midwinterhoorn, door aanpassing van de spanning op de lippen. De midwinterhoorn wordt altijd solo geblazen en het geluid is een klagende, weemoedige klank die wel vijf tot acht kilometer ver te horen is. Dat er meestal in de schemering wordt geblazen, draagt bij aan de mystieke sfeer die bij de midwinterhoorn hoort.