Op veel plaatsen in Nederland horen we op bepaalde tijden muziek van een carillon. Beiaardiers zorgen voor zo’n klokkenconcert. Een carillon bestaat uit een reeks chromatisch (steeds een halve toon verspringend) gestemde klokken en wordt met een zogenoemd stokkenklavier, bestaande uit een manuaal en een pedaal, bespeeld.
Het manuaal wordt met de vuisten bespeeld, de toetsen staan daarom verder uit elkaar dan bij een piano. De toetsen (zowel van manuaal als pedaal) scharnieren achteraan het klavier. De toetsen zijn verbonden met de klepels van de respectievelijke klokken. Elke toets is met een kabel verbonden aan een klepel die in een klok hangt. De klokken zelf bewegen niet. De klepel hangt aan de binnenkant van de klok en wordt door het aanslaan van een toets onderaan tegen de klokwand getrokken.
Het gebruikelijkst zijn carillons met een bereik van vier octaven (tussen de 47 en 49 klokken). De klokken zijn gegoten uit brons. De diameter en het profiel van de klok bepalen de toonhoogte en de klank. Veel carillons kunnen ook bespeeld worden met behulp van een automaat of speeltrommel. Dikwijls wordt dan elk kwartier een korte melodie en op het hele uur en halve uur een langere versie gespeeld. De beiaardier zorgt dan voor de programmering van de automaat. Hij moet de speeltrommel ‘versteken’. Er zijn ook moderne systemen die computergestuurd zijn.