Het hedendaagse kolfspel wordt beoefend met een slaghout (de kliek) en een gummi- of sajetbal.De kliek is het slaghout waar mee wordt geslagen. Kliek is ook de aanduiding voor het kromme uiteinde van het slaghout, welke in vorm iets lijkt op de hockeystick. Er zijn ook twee soorten ballen: de gummi- en de sajetbal. De kennis van het op de juiste manier maken en repareren van de ballen en het maken van de klieken is specialistisch werk. Er zijn in de kolfwereld slechts een handjevol mensen die deze kennis en ervaring hebben.
Het kolfspel wordt tegenwoordig gespeeld op een overdekte kolfbaan, meestal 16.0 meter lang en 4,5 meter breed, volkomen vlak en afgezet met rabatten (zijkanten van een baan). Aan beide uiteinden staat op twee meter van de kant een paal schuin in de grond geslagen. De baan is verdeeld in 13 vakken, waarvan de eerste neutraal is en de volgende 12 zijn puntenvakken. Het hoogste getal is twaalf en staat aangegeven in het vak dat het dichtst bij de achterzijde ligt. De punten moeten geslagen worden via de paal aan de voorzijde (de puntenklap). Hoe wordt het spel gespeeld? Steeds komen drie spelers in de baan, die om beurten een driedelige slag maken: de uitklap, de opklap en de eind- of puntenklap. Dit wordt vijf keer herhaald en heet dan een serie (van 5 puntenklappen). Een wedstrijd bestaat meestal uit drie series. Het gaat er uiteindelijk om wie het hoogste puntental heeft. Het is dus een individuele sport.
Een kolfspeler (ook wel kolver genoemd) moet richting en maatgevoel hebben en zich goed kunnen concentreren. Het spel van vroeger brengt zeer veel plezier aan de mensen van nu en deze traditionele sport wordt nog steeds van generatie op generatie doorgegeven. De spanning, het fanatisme, de strijd om de eer. Oftewel, zoals de kolvers zeggen: ‘je leert het snel, maar het spel blijft je verrassen!’. Een groot deel van de wedstrijden vindt plaats in clubverband, maar daarnaast zijn er meerdere wedstrijden onder de vlag van de Koninklijke Nederlandse Kolf Bond (KNKB). Voorbeelden hiervan zijn o.a. het Klasse Kampioenschap en het Nederlands Kampioenschap. De kolfsport bestaat al lang, maar is nog altijd springlevend en toegankelijk voor een ieder: zowel mannen als vrouwen, voor jong en oud. Het brengt mensen bij elkaar.
Het kolfspel is een sport die al werd beoefend sinds de Middeleeuwen. Tussen de andere spelen die in de Middeleeuwen geliefd waren, zoals o.a. klootschieten en beugelen, ontwikkelde het spel ‘metten colve’ zich tot de meest beoefende sport in de lage landen in de dertiende eeuw. Wij weten dit omdat toen in veel gemeentelijke verordeningen beperkingen werden gesteld aan het kolven om overlast (lawaai e.d.) te verminderen. In zijn oervorm werd het in de openlucht gespeeld. In echte winters vaak op het ijs: zoals te zien is op schilderijen van oude Hollandse meesters (o.a. Hendrick Averkamp). De spelers probeerden met zo weinig mogelijk slagen een aangewezen doel te raken (bijvoorbeeld een boom in de verte) of met een vooraf afgesproken aantal slagen zo ver mogelijk te komen (= spel metten colve). De uitbaters van herbergen en uitspanningen van toen zagen hun klanten liever niet achter de bal uit het zicht verdwijnen en zo ontstond de kolfversie die vandaag de dag nog gespeeld wordt op een speelveld tussen twee palen. In die periode waren de meeste banen nog in de open lucht maar de herbergiers van toen waren er snel bij om een kolfbaan in hun herberg aan te leggen. Het aantal kolfbanen was imponerend aan het eind van de 19e eeuw. In heel Nederland wel zo’n 1300 banen. Alleen in Amsterdam al waren er meer dan 200! Tegenwoordig speelt men het kolven altijd overdekt (meestal in een café of dorpshuis). Kolven: een volkssport van vroeger voor mensen van nu.