De Nederlandse orgelbouwkunst omvat de kennis en vaardigheden om historische orgels te restaureren en om nieuwe orgels te ontwerpen en te bouwen. Een orgel bestaat uit veel verschillende onderdelen en dat vergt werken in verschillende disciplines. De orgelmaker bepaalt bij het ontwerp zowel de visuele aspecten als de mechanische verhoudingen. Bij alle onderdelen spelen (onderhouds-)technische, materiaalkundige, architectonische, akoestische en conceptuele factoren een rol.
De dragers van de traditie zijn zo’n vijfentwintig orgelbouwers in Nederland, waarvan er zeventien lid zijn van de Vereniging Orgelbouwers in Nederland. Ze bevinden zich verspreid over Nederland.
In Nederland zijn orgels gebouwd vanaf de middeleeuwen. De alleroudste orgels waren zogenaamde blokwerken, orgels die altijd dezelfde klankkleur hebben. Rond 1500 maakte het orgel een grote ontwikkeling door, met als voornaamste kenmerk de mogelijkheid een of meer rijen pijpen - registers - afzonderlijk te laten klinken en de introductie van nieuwe geluiden, zoals imitaties van instrumenten als fluit, kromhoorn, zink, trompet, etc. Het orgel krijgt meestal twee of drie klavieren en een pedaal (al dan niet met eigen stemmen). Vanaf die tijd verandert het orgel als instrument niet wezenlijk meer.