Papierscheppen is het maken van papier van pulp. Dat kan van oud papier, textiel of van delen van een plant of boom zijn, als het maar vezels heeft. De vezels worden klein gescheurd, gesneden of gesnipperd en in water geweekt tot het een papje is. In een schepkuip wordt het mengsel (1 à 2% vezels, de rest water) gelijkmatig verdeeld. De papierschepper haalt een zeef met een losse rand (het schepraam) door de kuip heen tot boven het wateroppervlak. De pulp blijft in de zeef achter. Als het meeste water eruit gelopen is, wordt de zeef met een drukkende beweging omgedraaid op een vochtige vilten doek (koetsen), zodat de pulp als een laag op de doek ligt. Op dit vel in wording wordt een vilten doek gelegd, waarop weer een vers geschept vel kan komen. Als er zo een stapel is ontstaan, wordt deze geperst tot al het water eruit is. Vervolgens worden de vellen te drogen gehangen aan lijnen. Als ze droog zijn, worden ze nog minimaal één dag geperst en dan kan het papier een nabehandeling krijgen, zoals een coating (een lijmlaagje zodat er met inkt op geschreven kan worden) of een kleur.