Maasheggenvlechten is van oudsher een manier om heggen veedicht te maken. Kenmerkend voor de maasheggenstijl is het gebruik van alleen levend materiaal, bij voorkeur meidoorn, dat in de heg aanwezig is. Hierdoor wordt de heg met de jaren steeds sterker en dichter.
Maasheggenvlechters gebruiken alleen handgereedschap en werken alleen in de winterperiode. Er wordt vooral in ‘hoog Nederland’ (Noord-Brabant en Limburg) in deze stijl gevlochten. Als de stammen van de heg polsdik zij, is de heg klaar om gevlochten te worden. Eerst wordt de heg flink gesnoeid, zodat de vlechter er goed bij kan. De vlechter gebruikt zogenaamde liggers en staanders. De liggers worden schuin ingezaagd met een snoeizaagje of, voor de geoefende vlechters, een traditionele hiep. De verbinding met de sapstroom (een stukje bast en hout) is minimaal anderhalve centimeter dik en mag niet gebroken zijn. De ingezaagde ligger wordt onder een hoek van tachtig graden gebogen en tussen de staanders gevlochten. Staanders staan ongeveer elke meter en worden op een hoogte van honderdtwintig à honderddertig centimeter ingezaagd en gevlochten.